De derde stadsdevotie van Maastricht is de ‘zwarte Christus’. Het crucifix uit een blok zwart bruin notenhout wordt vereerd in de Sint Martinuskerk in Wyck. Deze neogotische kerk staat op de plek van de middeleeuwse Sint-Maartenskerk, die achter de Sint-Maartenspoort lag, de stadspoort waardoor men de vesting Maastricht aan de wyckerzijde naar het noorden kon verlaten.
Aan het Zwart Kruis of de Zwarte Christus van Wyck is een mooie legende verbonden die in 1542 is opgetekend. Er was eens een ridder uit het dorp Riemst bij Maastricht. Bij terugkomst van zijn kruistocht naar het Heilig Land schonk hij zijn jongste dochter een noot, die hij had geplukt bij het Heilig Graf in Jerusalem. Het meisje plantte de noot en daaruit groeide een prachtige notenboom. De boom werd op een nacht getroffen door de bliksem. ‘s Morgens ontdekte het meisje in de gespleten boom een zwart Christuscorpus. Het vrome meisje trad in bij de Witte Vrouwen in hun klooster aan het Vrijthof en ze nam haar zwarte Crucifix mee. Dat werd daar zeer speciaal vereerd. Napoleon wilde de Zwarte Christus meenemen bij zijn bezoek aan Maastricht in 1803. De nonnen lieten snel een replica maken en die gaven ze mee met de Franse keizer naar Parijs. Het beeld is 1,72 meter hoog; aan de achterzijde is een luikje aangebracht met een holte erachter, waarin een reliek van het heilig kruishout wordt bewaard. De oorsprong van het beeld is onduidelijk. Mogelijk is het inderdaad mee gebracht uit Palestina, maar het is ook heel goed mogelijk dat het door een Maaslandse kunstenaar werd gesneden naar een Italiaans voorbeeld. Het wordt stilistisch gedateerd in de dertiende eeuw. Na de Franse tijd en na de opheffing van het klooster van de Witte Vrouwen werd het Zwarte Kruis in de Sint Maartenskerk van Wyck opgesteld. Het kruis werd overigens speciaal vereerd door lijders aan jicht, reuma, koorts en ontstekingen.
De Sint-Martinuskerk in de Rechtstraat in Wyck staat op de plaats van de in de negentiende eeuw bouwvallig geworden gotische parochiekerk van Sint Maarten nabij de Sint-Maartenspoort, groot genoeg voor maar liefst achthonderd gelovigen. De middeleeuwse kerk werd afgebroken in 1853. De ‘nieuwe’ Sint-Martinuskerk werd gebouwd tussen 1857 en 1860. Het was de eerste Maastrichtse bouwopdracht van architect Pierre J.H. Cuypers. De financiering van de bouw verliep zeer moeizaam ondanks subsidies van de Gemeente en het Rijk. De huidige neogotische creatie van Cuypers is een driebeukige kruisbasiliek in baksteen met één hoge toren in de middengevel. De kerk is niet georiënteerd, zodat de toren aan de Rechtstraat kwam te liggen, ja zelfs visueel monumentaal midden in het tracé van de Rechtstraat kwam te liggen. De kerk heeft een ruim dwarsschip, even hoog als het middenschip. De viering werd aanvankelijk geaccentueerd door een klein vieringtorentje op het dak. Tijdens restauratiewerkzaamheden in de jaren 1950 werd het torentje verwijderd. Cuypers had in zijn ontwerp gewelven of een open dakstoel in hout voorgeschreven, maar toen men besloot het middenschip hoger te bouwen dan gepland, werd besloten ook de gewelven in steen uit te voeren. Het meest opvallend aan dit zeldzaam gaaf negentiende-eeuwse neogotische ensemble is dat zowel het gebouw, als de inrichting een fraaie eenheid vormen, omdat beide door één kunstenaar werden ontworpen en uitgevoerd. Immers, ook de gehele inrichting van de kerk, alle kerkmeubilair en alle parafernalia werden besteld bij de ateliers van Cuypers in Roermond. Het koor, het middenschip en het zangkoor waren in neogotische stijl beschilderd, maar werden in 1958 helaas wit gekalkt. De neogotiek was uit de gratie in die jaren. De herwaardering voor de neogotiek dateert pas vanaf het begin van de jaren 1980. In 1978-1980 werd de kerk gerestaureerd. Opvallend in het interieur zijn de eigentijdse glas-in-loodramen van de Limburgse kunstenaar Hans Truijen en zeker bijzonder fraai is de vijftiende eeuwse geelkoperen doopvont (1482) door Johannes van Venlo.
Bekijk bij het verlaten van de kerk het beeldhouwwerk in het tympaan van het hoofdportaal: het is een reliëf van Wim Visser uit 1946 en het stelt voor: de Heilige Martinus van Tours te paard die zijn mantel deelt met een bedelaar.