Achter de middeleeuwse Boschpoort en binnen de vestingwerken rond Maastricht aan de noordelijke zijde lag het middeleeuwse klooster van de Duitse orde bekend als ‘de Nieuwe Biesen’. Op de plaats van de voormalige boomgaard van dit klooster werd tussen 1824 en 1826 een binnenhaven gerealiseerd: het Bassin.
Helaas is er (nog steeds) geen opschrift of toeristisch bord in de buurt van de binnenhaven ‘Het Bassin’ waarop verduidelijkt wordt dat de Industriële Revolutie in Nederland begon langs de kades van deze binnenhaven, nadat Petrus Regout (1801-1878) in 1827 deze plek had gekozen om zijn eerste fabrieken op te richten. Het Bassin was in die ontwikkeling van grote betekenis. Diverse industrieel archeologische monumenten zijn rond het Bassin bewaard gebleven. Gelukkig zag men in Maastricht rond 1980 het belang in van het behoud van zoveel kostbaar industrieel erfgoed. Elders in ons land was al te veel industrieel erfgoed onder de slopershamer verdwenen. In Maastricht kan men in de industriële relicten rond het Bassin de hele ontwikkelingsgang volgen van het industriële verleden van de stad vanaf 1827 tot 2006, toen de Sphinx na 172 jaar uit het stadscentrum vertrok. De ommekeer in het Maastrichtse denken over het behoud van de belangrijkste historische sporen uit ons industrieel verleden begon met het behoud van het Veemgebouw aan het Bassin.
De binnenhaven het Bassin is de zuidelijke eindpunt van de Zuid-Willemsvaart (1817-1826), aangelegd tussen Den Bosch en Maastricht, die het Luikse industriebekken verbond met het Noorden van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Het Bassin werd aangelegd in 1824-1825 in de tuinen van het klooster Nieuwe Biesen, de verbinding tussen het Bassin en de Maas liep dwars door de afgebroken kloosterkerk. Het terrein stond tot begin negentiende eeuw bekend als de Biesenboomgaard. De onbebouwde boomgaard behoorde tot 1794 aan de naastgelegen klooster de Nieuwen Biesen van de ridders van de Duitse Orde. In 1794, bij de verovering van Maastricht door de Fransen, werd het klooster in brand geschoten. De Nieuwe Biesen werd een jaar later opgeheven en samen met de Biesenboomgaard verkocht. Van 1817 tot 1826 werden hier de Zuid-Willemsvaart en de binnenhaven Bassin aangelegd, waardoor het gebied aantrekkelijk werd voor industriële activiteiten. Tot 1853 maakte het niet-afgegraven deel van de Biesenboomgaard deel uit van de vestingwerken van Maastricht. Er stonden onder andere een militair wachthuis en een affuitenloods. In 1853 werd het terrein binnen de stadsmuur door het Departement van Oorlog verkocht aan de ondernemer Petrus Regout. In 1867 werd de vestingstatus van Maastricht opgeheven en verwierf Regout ook de aangrenzende terreinen. Rond de havenkom was een aarden talud aangebracht met daarin werfkelders. Dat werd na 1860 vervangen door een stenen kademuur. Na drie jaar was het Bassin al te klein. Dat probleem werd later opgelost door de aanleg van een tweede havenkom nabij het spoorstation Boschpoort. Na de aanleg van het Julianakanaal (1929), de Beatrixhaven (1950) en de demping van het kanaal van Luik naar Maastricht (ca 1965), raakte het Bassin in onbruik. In 2001 werd het Bassin na restauratie heropend als recreatiehaven. Niet alle gebouwen langs de kades rond het Bassin bleef de slopershamer bespaard; de monumentale panden aan de westelijke zijde zijn gesloopt in 1968.
Het zogeheten ‘Pakhuis van het Maastrichtse Veem’ werd gebouwd in 1860. De goederenoverslag aan het Bassin werd steeds belangrijker na de opening van het kanaal van Luik naar Maastricht in 1850. De bouw van het Veemgebouw paste in de aanleg van de stenen kademuren vanaf ca 1857. Ook die stenen kadewanden versterkten de economische betekenis van het Bassin. Het pakhuis van het ‘Maastrichtse Veem’ werd gebouwd in een typisch negentiende-eeuwse bouwstijl: neo-romaans. Het gebouw heeft een souterrain, vijf bouwlagen en een zolderverdieping. Het hoge zadeldak heeft aan de zijde van het Bassin vier dakkapellen en een centraal geplaatste hijsinstallatie. De voorgevel is sterk verticaal geleed door vier vensterassen. In de centrale as zijn ter plaatse van de voormalige stalen hijsluiken moderne terrasdeuren aangebracht voor de achter liggende appartementen. De vensters bestaan uit twee gekoppelde rondboogramen gevat in een segmentboog. De vensters hebben hardstenen dorpels en midden-kolommen. De gevel wordt tussen de vensterassen geleed door zes lisenen die aan de bovenzijde uitlopen in een boogveld. De begane grond verdieping rust op een hardstenen plint en heeft eveneens hardstenen lijsten rond vensters en deurpartij. Daartussen ziet men hardstenen gevelstenen met de in scripties: ‘GebrS’ en ‘1860’. De zolderverdieping heeft halfronde stalen vensters met een roedeverdeling in de vorm van een stralenkrans. Het Maastrichtse Veem werd opgericht in 1918 met als doel: het opslaan, verzenden en afleveren van goederen, die per spoor of per boot werden aangeleverd. In 1980 was men reeds begonnen aan de afbraak van het Veemgebouw. Vanuit de Maastrichtse burgerij groeide daartegen verzet. Men besloot alles achter de gevel af te breken en te vervangen door nieuwbouw; de gevel is behouden gebleven. Het Veemgebouw kreeg een nieuwe bestemming als appartementengebouw bestemd voor studentenhuisvesting.
In 1826 werd de verbinding tussen het Luikse industriebekken en de Hollandse zeehavens aanzienlijk verbeterd door de aanleg van de Zuid-Willemsvaart. Het Bassin werd in dat jaar aangelegd aan de Boschstraat als een komvormige binnenhaven. Ze was omgeven door een aarden talud; het hoogteverschil tussen de havenkom en de Boschstraat was vijf meter. Het Bassin was de kiemcel voor vele industriële activiteiten vooral op initiatief van Petrus Regout. Aanvankelijk werden de goederen van de schepen rechtstreeks op karren afgeladen. De ‘pottenkeuning’, zoals de bijnaam van Petrus Regout luidde, liet een fabrieksspoorlijn aanleggen. De wagons werden met een stoomdraailier uit de havenkom getrokken. Rond 1850-1860 werden er rond het Bassin veel nieuwe werkplaatsen, fabrieken, veempanden, pakhuizen en koffiehuizen opgericht. In de noordoosthoek van het Bassin werd in 1850 de papierfabriek van Lhoëst gebouwd. In 1860 werd een begin gemaakt met de aanleg van een stenen kademuur ter vervanging van de houten beschoeiing op de aarden wal. Toen werd tevens een hoger gelegen kade opgemetseld bovenop de werfkelders, die inmiddels door de meeste ondernemers in het aarden talud waren aangelegd. Veel van de panden achter de zuidelijke stenen kadewanden was al gesloopt, toen de gevel van het Veemgebouw werd gered van de slopershamer. Wat verder nog overeind stond van de negnetiende-eeuwse kade-wand is vervolgens behouden gebleven en achter deze façades is nieuwbouw gepleegd.
Op 1 november 1850 werd met Belgisch kapitaal de papierfabriek van Lhoëst opgericht. De Belgen zagen het voordeel van papierproductie in ons land, omdat er in Maastricht vakbekwaam personeel was, lompen voorhanden waren – toenmalig basismateriaal voor de vervaardiging van papier – en het loonpeil er lager was dan in België. De met stoom aangedreven papiermachines kwamen overigens wel uit België. De productie ging van start op 15 mei 1852 met 49 arbeiders; in 1863 werkten er al 641 mensen. De papierfabriek staat precies op de plek waar de commanderij de Nieuwen Biesen, heeft gelegen. Dit klooster van de Duitse orde werd in 1795 tijdens de belegering van de stad door de Franse troepen nagenoeg helemaal verwoest. In 1850 kochten J. Lammens, G. Lhoëst en J. Weustenraad het ruïneuze complex om er hun papierfabriek in te huisvesten. Diep onder de huidige fabriek, onder de PM 6 (papiermachine 6) kan men nog enige schaarse restanten van het klooster zien. De eerste fabrieksgebouwen kwamen tot stand in 1851. Aan het Bassin werd een groot magazijn en een molengebouw gebouwd bovenop het hardstenen fundament van de opgang naar de vestingwal. Twee jaarstenen uit 1859 en 1861 herinneren aan deze fabrieksgebouwen, die in 1883 nog eens werden verhoogd. De eerste twee zogenoemde langzeef-papiermachines werden door de machinefabriek van John Cockerill in Luik geleverd voor 80.000 gulden. Het productieproces verliep aanvankelijk verticaal: de balen met lompen werden per schip aangevoerd en via een lift naar de bovenste etage getransporteerd. Vervolgens werd steeds een etage lager de volgende handeling verricht, zoals het sorteren en wassen van de lompen, het vermalen, koken, bleken, logen, vervezelen en tot slot de feitelijke papierfabricage in de papiermolens. In 1867 werd het besluit genomen tot ontmanteling van de vesting Maastricht. Daarna kon de fabriek in 1872 haar terrein naar het noorden op de voormalige vestinggronden uitbreiden. Het papierfabriekscomplex werd in de loop van de twintigste eeuw talloze keren uitgebreid.
De Timmerfabriek is een belangrijk industrieel monument. Het ensemble van fabrieksgebouwen bestaat onder andere uit magazijnen, een showroom (en een elektriciteitscentrale) en maakte deel uit van de kristal- en aardewerkfabriek Koninklijke Sphinx. Het gebouwencomplex kwam tussen 1905 en 1911 tot stand en is sinds 1996 een rijksmonument. Het complex is ruim 5000 m² groot. Het terrein van de (latere) Timmerfabriek functioneerde als bleekveldje; in 1860 verrees op de voormalige Biesenboomgaard een tweetal gebouwen. Het westelijke gebouw was ingericht als stoomzagerij, een voorloper van de latere Timmerfabriek. Het andere gebouw was waarschijnlijk een magazijn. In 1896 kocht de firma Regout de remise voor de paardentrams van de Maastrichtse Omnibus Maatschappij aan het einde van de Boschstraat. Twee jaar later werd met gemeentelijke toestemming onder de Boschstraat een tunnel aangelegd. De tunnel was bedoeld voor goederentransport tussen de Sphinx-fabriek en de aan de overkant van de straat gelegen magazijnen. Over deze tunnel ontstonden in de loop der tijd allerlei verhalen. Zo zou de tunnel gebruikt zijn door de Regouts om controles op kinderarbeid te ontduiken. De rond 1905 gebouwde magazijnen werden waarschijnlijk alleen voor de glasafdeling van de Sphinx gebruikt. De klassiek ingerichte toonzaal werd gebruikt om glas, kristal en aardewerk tentoon te stellen. Ze was in gebruik tot 1950. Toen werd aan de overkant van de Boschstraat een nieuwe showroom gebouwd.
Het oudste bouwdeel van het ensemble dat tegenwoordig in zijn geheel als Timmerfabriek wordt aangeduid, is de paardentramremise van de Maastrichtse Omnibus Maatschappij uit 1888, die tussen 1902 en 1904 werd verbouwd en uitgebreid. De remise bestond uit twee volumes en heeft een decoratieve baksteengevel aan de Boschstraat. Op de binnenplaats zijn nog resten van de vroegere stallen aanwezig. Het magazijn is qua oppervlakte het grootste gebouw van de Timmerfabriek. Het wordt aan de westzijde begrensd door de Boschstraat, aan de zuidzijde door de toonzaal en aan de noordzijde door de remise. Het magazijngebouw telt twee bouwlagen. Achter de langgerekte, symmetrische Boschstraatgevel gaat een dwarsgeplaatste sheddakconstructie schuil. De centraal geplaatste, segmentboogvormige inrijpoort wordt aan weerszijden geflankeerd door een zestal vensterassen met telkens twee aan twee gekoppelde stalen segmentboogvensters. De gevel wordt verder geaccentueerd door een horizontale profiellijst tussen de twee verdiepingen en veertien verticaal geplaatste lisenen, bekroond door eenvoudig baksteenkapitelen. De vensters in de tweede bouwlaag zijn blind. Het magazijngebouw is opgetrokken van rode baksteen. De dorpels en vensteromlijstingen zijn van hardsteen. De diverse horizontale geledingen en de geprofileerde plint zijn van pleisterwerk.
Het interieur van de magazijnen is bij de cascorestauratie in 2008 zoveel mogelijk intact gelaten. Zo zijn de beschadigde wasbakken en opbergkasten bij de toiletten gehandhaafd, hoewel ze geen praktisch nut meer hebben. Typerend voor het gebouw zijn de sheddaken met lichtstroken, die door de ruime openingen tussen beide etages, ook de benedenverdieping van daglicht voorzien. In het magazijn is tevens een voorbeeld te zien van een glaswand - een uiterst modern fenomeen in 1905 - met een stalen roedeverbinding, voor zover bekend het enige resterende voorbeeld in Nederland.
De aan de zuidzijde van het magazijn gelegen toonzaal heeft aan de Boschstraatzijde een symmetrische gevel met drie traveeën, een centraal geplaatste deur met bovenlicht, acht lisenen en een horizontale lijst. De entreepartijen van zowel de toonzaal als de magazijnen waren in het oorspronkelijke ontwerp voorzien van een frontonbekroning met pinakels en het opschrift "1834 P.R. 1905". De gevel aan de zuidzijde, langs de hellingbaan naar het Bassin, heeft eveneens accenten van baksteenlisenen. De stalen vensters in segmentbooglijsten zijn van recenter datum. Het interieur van dit deel is, in tegenstelling tot de rest van het complex, burgerlijk-chic. Vanaf de entree leidt een lange, betegelde gang naar de toonzaal. Aan weerszijden van deze gang bevinden zich kantoren. De wanden, plafonds en schoorsteenmantels van de meeste ruimten bevatten sierstucwerk. Er zijn restanten van Jugendstil-wanddecoraties te zien. De ruime toonzaal heeft met zijn parketvloer een klassieke uitstraling. De hoge wanden zijn onderverdeeld in vakken met sierstuclijsten, waarbinnen zich waarschijnlijk wandschilderingen hebben bevonden. Tegenover de entree bevindt zich een met sierstucwerk versierde nis, die helaas door een latere doorbraak naar het aangrenzende gebouw deels is doorbroken. Bijzonder in de toonzaal is de glazen overkapping, die sterk contrasteert met de klassieke inrichting.
De Timmerfabriek was onderdeel van het stedelijk ontwikkelingsproject Belvédère. Door de economische crisis na 2008 werd de omvang van dit megaproject voorlopig teruggebracht tot een aantal deelprojecten. De fabrieksterreinen van de Sphinx maken deel uit van het deelproject 'Belvédère Binnensingel'. Vanaf 2010 werd aan de herbestemming van de Timmerfabriek tot 'cultuurfabriek' voorrang verleend. Bezuinigingen hebben de ontwikkelingsplannen voor de Timmerfabriek vertraagd. Het eerste, grote evenement in de Timmerfabriek was in mei 2009 de KunstTour. Op 8 maart 2013 opende de Muziekgieterij haar deuren in de Timmerfabriek.
In 1910 werd een oude pakhuis van Sphinx gesloopt. Op die plek, op de hoek van de Zuid Willemsvaart en het Bassin, werd een elektriciteitscentrale met ketelhuis gebouwd. Hier werden twee stoommachines geplaatst die de voor de fabriek benodigde gelijkstroom opwekten. Dat waren twee zogeheten ‘tandem-compound’ stoommachines die in België door de fabriek van Van den Kerckhove in Gent waren gemaakt.
In hetzelfde jaar 1910 werd de elektrische centrale van de Sphinx in gebruik genomen. Het bouwwerk lag aanvankelijk als een vrijstaand gebouw aan het Bassin. Het heeft een rechthoekig grondplan en een zadeldak, waarvan de nok met een opengewerkte gietijzeren kam versierd is. Het in traditionele stijl opgetrokken gebouw telt drie verdiepingen. De wit gesausde bakstenen gevels zijn met siermetselwerk gedecoreerd. In de kopgevel aan de oostelijke kant is een jaarsteen aangebracht. Die vermeldt het jaar tal 1910. De ketelhuizen uit 1910 en 1933 – de elektriciteitscentrale werd in 1933 uitgebreid met een tweede (iets hoger) ketelhuis -zijn functionele gebouwen van baksteen. De ijzeren dakconstructies blijven behouden. Cinema Lumière krijgt een plek in de elektriciteitscentrale en de ketelhuizen. In de ketelhuizen worden zes bioscoopzalen gerealiseerd.
In 1911 werd ook de ruimte tussen de elektriciteitscentrale en de toonzaal bebouwd. Hier verrees een betonnen gebouw ontworpen volgens het Hennebiquesysteem een ontwerp van de firma Stulemeyer uit Breda. In het gebouw huisde de kistenmakerij, een bescheiden timmerfabriekje, waar de kisten werden gemaakt om het glas- en aardewerk in te verschepen. Het gebouw werd pas veel later de naamgever van het gehele ensemble van Sphinxgebouwen ten oosten van de Boschstraat. Op de binnenplaats van de Timmerfabriek werden tussen 1924 en 1927 nog een viertal loodsen opgericht. De elektriciteitscentrale werd in 1933 uitgebreid met een tweede ketelhuis. Dit Hennebiquegebouw is waarschijnlijk het oudste betonnen gebouw in Maastricht, één jaar ouder dan de Wiebengahal uit 1912. Het is een vroeg voorbeeld van toepassing van het Hennebiquesysteem, waarbij de grenzen van de constructiemethode werden opgezocht, dat wil zeggen: zeer slanke kolommen en geen verbreding waar kolom en balk elkaar ontmoeten. De constructie is op een ranke manier uitgevoerd en is op een eenvoudige manier aan de gevel zichtbaar gebleven. Het gebouw zit ingeklemd tussen de Timmerfabriek en de elektriciteitscentrale. Daardoor behoefde het alleen een voor- en achtergevel en een dak. In de herontwikkelingsplannen voor de Timmerfabriek zou het gebouw verdwijnen, maar vanwege de architectonisch waarde blijft het behouden.